Tag archieven: schoolmeester

Ingeschreven ‘uyt oude kladden’

Wie met stamboomonderzoek terechtkomt in de periode voor de burgerlijke stand (1811), is voor de basisgegevens afhankelijk van doop-, trouw- en begraafregisters.

Het opstellen van dergelijke bronnen is mensenwerk, dus je moet altijd bedacht zijn op fouten of omissies. Dat geldt zelfs voor de akten van de burgerlijke stand. Het zijn lang niet altijd cruciale zaken, maar soms kan het onderzoek vastlopen omdat bepaalde inschrijvingen verloren zijn gegaan.

Zicht op Zwartsluis in 1700 (coll. Collectie Overijssel).

Doopregister Zwartsluis

In het Nederduitse Gereformeerde doopregister van Zwartsluis uit de periode 1657-1731 zijn meerdere voorbeelden te vinden van informatie die verloren ging. Dat hield verband met de werkwijze. De doopinschrijvingen werden namelijk eerst op kladjes genoteerd voordat ze in het register werden opgenomen. In Zwartsluis gebeurde dat ook wel door de schoolmeester. In het doopregister lezen we namelijk het volgende: ‘Anno 1705. Dese volgende [doopinschrijvingen] zijn mij, W. Kramer, schoolmeester, ter hand gestelt om alhyr ingeschreven te worden uyt oude kladden.’ Er wordt niet uitgelegd waarom dat nodig was. Misschien was een ouder register verloren gegaan, of waren de kladjes überhaupt nog niet verwerkt. Wel is duidelijk dat ze niet op een chronologisch logische plek in het doopregister zijn opgenomen.

Schoolmeester Willem Jansz Kramer

De bovengenoemde aantekening was toegevoegd door Willem Jansz Kramer, die op 20 januari 1705 werd aangesteld tot schoolmeester van Zwartsluis. Hij verving de kort daarvoor overleden Jacobus van Apperloo. Voordat Willem in Zwartsluis terechtkwam, was hij enige tijd schoolmeester in het Drentse Hoogeveen.

De doopinschrijvingen die door hem ‘uyt oude kladden’ werden toegevoegd, hadden betrekking op de jaren 1657-1664. Dus ruim voor de aanstelling van Willem Kramer als schoolmeester. Daarnaast was hij niet opgegroeid in Zwartsluis. Daardoor kon de schoolmeester niet zomaar op zijn geheugen terugvallen wanneer de informatie op de kladjes te beperkt was. Vooral de naam van de moeder lijkt met enige regelmaat te ontbreken. In die gevallen noteerde Willem alleen de naam van de vader, of verklaarde hij heel expliciet ‘de naam der moeder is mij onbekent.’

Hoewel dit vervelend kan zijn, hoeft je onderzoek hierdoor niet meteen op een dood spoor te belanden. Lastig wordt het, wanneer Willem Kramer alleen de voornaam van een kind weet, en niet de namen van de ouders. Of wanneer hij noteert ‘nog 3 gedoopt, maar de namen vergeten’.

Op 21 april 1706 liet schoolmeester Willem Jansz Kramer een zoon dopen in de Nederduitse Gereformeerde kerk van Zwartsluis (coll. FamilySearch).

In dit geval is het gelukkig duidelijk dat de gegevens in het doopregister van Zwartsluis incompleet zijn. Incidentele inschrijvingen die over het hoofd zijn gezien, vallen echter veel minder goed op. Kijk dus ook altijd kritisch naar de bron die je gebruikt. Het ontbreken van gegevens bewijst namelijk lang niet altijd dat iets niet is gebeurd, of dat je een ander register moet raadplegen.

Bron: FamilySearch.

De hond die de preek verstoorde

Bij onderzoek naar protestantse voorouders of familieleden vormen de handelingen van de kerkenraad een interessante aanvullende bron. Ze geven een aardig beeld van het reilen en zeilen binnen een gemeente. En af en toe duikt er ook een bijzonder verhaal op. Een achttiende-eeuwse preek die werd verstoord door een hond, is daarvan een mooi voorbeeld.

Het drostambt Vollenhove in 1734, waar onder andere ook Wanneperveen toe behoorde (coll. Collectie Overijssel).

Een hoop rumoer

De betreffende preek werd gehouden op zondag 23 februari 1710 in de Nederduitse Gereformeerde kerk van Wanneperveen. Predikant Gerardus Hilarius werd toen zodanig gestoord door het rumoer van een hond, dat hij zowel ‘van sijn gedagten als van zijn tekst afraakte.’ De hond in kwestie zat opgesloten in het doophuis en probeerde daar met veel kabaal uit te ontsnappen.

‘Met dove oren’

Schoolmeester Pieter Ruyl, die blijkbaar actie moest ondernemen, hoorde alles ‘met dove oren’ aan. Daarom riep Gerardus vanaf de kansel ‘meester staat op en doet de hond de deur op, die belet mij!’ Pieter bleef echter stoïcijns zitten, alsof hij de predikant bespotte, en stak geen hand uit. Uiteindelijk schonk een vrouw, die bij het doophuis zat, de hond de vrijheid en werd het weer rustig in de kerk.

Een passende straf?

Naar aanleiding van dit voorval eiste Gerardus Hilarius dat Pieter Ruyl door de kerkenraad werd gestraft. Gebeurde dat niet, dan zou hij de hulp van de drost van Vollenhove inschakelen om de schoolmeester alsnog op zijn vingers te tikken.

Volgens Pieter had hij zitten slapen en was daarom alle commotie rondom de hond aan hem voorbij gegaan. Hij verontschuldigde zich, beloofde beterschap en hoopte op vergiffenis.

Toen Gerardus deze verklaring hoorde, beschuldigde hij de schoolmeester van liegen. Hij was bereid om Pieter te vergeven, maar die diende dan wel te worden gestraft. Daarnaast had de predikant nog twee andere eisen. Ten eerste moest de schoolmeester er voor zorgen er geen honden meer opgesloten raakten in het doophuis. En ten tweede diende Pieter hem voortaan netjes te gehoorzamen wanneer hij opdrachten gaf die verband hielden met de godsdienstoefening.

Of Pieter Ruyl inderdaad werd gestraft, wordt niet vermeld. Wel blijkt er vaker over deze schoolmeester te zijn geklaagd. Zo kwam hij regelmatig te laat op school. Daarnaast overhoorde hij sommige kinderen te veel en andere kinderen te weinig. Ook sloeg hij zijn leerlingen soms ‘ongenadig en beulagtig’ op het hoofd, en ging hij liever vissen dan dat hij les gaf. Op de dagen dat hij viste, liet hij het onderwijs over aan zijn vrouw of aan haar zus. Duidelijk een man die ‘enige sturing’ nodig had.

Bron: Collectie Overijssel.